Lang, heel lang geleden, toen onze burgemeester nog geen burgemeester was, was er een andere burgemeester. Hij hield wel van enig decorum, zammezegge. Het moest er allemaal goed uitzien en het moest goed klinken, anders kon het hem niet bekoren. En hij wilde er ook zélf goed uitzien en hij wilde ook zélf goed klinken want zo niet, dan was hij als de dood dat hij anderen niet bekoorde.
En dus werd ik met grote regelmaat op zijn bureel ontboden om een briefing voor een #speech in ontvangst te nemen. Hij sprak graag in het openbaar - hij speechte niet alleen omdat het moest, omdat het er bij hoorde, maar hij deed het met plezier. Dus op die momenten hadden wij het goed samen, de burgemeester en ik, want hij wist dat ik, op mijn beurt, heel graag speeches schreef. En schrijf.
Het is een visitekaartje, een speech. En het is een sfeerbepaler, waarin naast de kwaliteit - die voor zichzelf behoort te spreken - zeker ook de kwantiteit van belang is. Hoe vaak sta je niet op een receptie, een ontvangst of zit je in een uitvaartdienst (dat is het allerergste) te wachten tot de spreker ein-de-lijk zijn of haar mond eens houdt? Het babbelt maar door. Zo gênant! Het is hemeltergend, dat oeverloze gezever om maar aan het praten te blijven. Om alles maar te zeggen wat gezegd kan worden, om vooral geen enkel levensloopdetail, hoe futiel ook, te vergeten. Killing, natuurlijk - er blijft geen weemoed of zoete herinnering in de hoofden hangen, maar vooral een hele hoop ergernis. Het enige wat dan nog helpt is een wijntje te veel.
Comments